bericht voor thuisblijvers, 26 augustus
Monique Maan
Op de christelijke lagere school waar ik zat, was psalm 150 een van de eerste psalmen die we leerden. Ik denk zelfs beide coupletten, want ik herinner me nog heel goed dat de opsomming van instrumenten in het tweede couplet zo’n indruk op me maakte. Ik denk dat het vooral kwam door de opsomming van bazuin, harp, fluit, cither, cimbel en tamboerijn. De harp, fluit en tamboerijn kende ik wel, maar de bazuin, cither en cimbel klonken me toch erg exotisch in de oren. Maar God was natuurlijk ook zo bijzonder dat zelfs de meest onbekende instrumenten uiteraard ingezet werden om Hem lof te brengen.
Na psalm 150 zijn er nog heel wat meer psalmen gevolgd. Psalm 103: 1 ‘Zegen, mijn ziel, de grote naam des Heren’ en psalm 146: 1 ‘Zing, mijn ziel, voor God uw Here’ (met die prachtig allitererende z, wel 10x in dat eerste couplet!). En natuurlijk psalm 105: 3 ‘’t Verbond met Abraham zijn vrind bevestigt Hij van kind tot kind’.
Soms kan er zomaar ineens een flard van zo’n lied in me opkomen. Op de fiets, of tijdens het strijken. Ik sta er dan zelf van te kijken hoe diep bepaalde zinnen en melodieën kennelijk in me geworteld zijn. Een geschenk uit mijn jeugd dat altijd met me meegaat. En in het pastoraat merk ik regelmatig dat anderen dat ook hebben. Liederen als bron van troost en hoop, om nooit tevergeefs uit te putten. Uit volle borst, of in zachtjes in jezelf.