Bericht voor thuisblijvers, 23 juni

,

Jos Hordijk

Een partner heb ik gelukkig al, financiële aderlatingen, daar spaar ik voor, Zal ik een rib uit je lijf dan maar beschouwen als een beetje afzien?

Toen ik 5 jaar was verhuisden wij naar een fantastische buurt in Rotterdam, Tuindorp Vreewijk. Wij genoten van de voor-en nog meer van de achtertuin, daar hing een  schommel door mijn vader gemaakt. Bij ons thuis werd nooit over geld gesproken. We kregen iets of we kregen het niet. Ja was ja en nee was nee. De regels waren duidelijk. We kregen ook zakgeld, iedere week een dubbeltje. Zodra ik het had rende ik er mee naar de snoepwinkel om iets lekkers te kopen. We speelden altijd buiten: buut, balspelen, bussietrap, standbeeld, met een grote groep kinderen, we kwamen niets te kort.

Als het warm weer was reed er vaak een ijscoman door de straat. Als wij zijn belletje hoorde rinkelen renden we naar huis om te vragen of we een ijsje mochten. Dat kregen we af en toe. Guus de ijscoman kwam ook op zondag door de straat. Als ik hem dan hoorde bellen en de kinderen naar huis zag rennen bleef ik staan. Wanneer ze riepen ‘ga dan, vraag of je een ijsje mag’ schudde ik met mijn hoofd. Waarom zou ik het erop wagen? Het antwoord op de vraag had niets met geld te maken, het zou geen rib uit mijn moeders lijf zijn geweest, maar ik hoefde er niet om te komen. Leg dat de buurkinderen maar eens uit. Zij waren katholiek, wij gereformeerd.