Bericht voor thuisblijvers, 12 augustus
Kees van Keulen
Ik ben lid (en vice-voorzitter) van de Arnhemsche Schaakvereeniging. Vroeger heb ik altijd als “huisschaker” gespeeld. Het niveau was navenant. Ik had me altijd voorgenomen wanneer ik met pensioen zou gaan lid te worden van een schaakclub. Daarvóór was er gewoon geen tijd voor.
Toen ik clubspeler werd, dacht ik in speelsterkte nog een paar fikse stappen vooruit te zetten. Dat viel tegen; het zat er op mijn leeftijd niet meer in. De groei was eruit. Ook op de schaakclub zie je het. Oudere spelers leveren speelsterkte in, de één meer, de ander minder en later. Negatieve groei? Onder hen zijn er die daar niet tegen kunnen en stoppen.
Anderen gaan (op een lager niveau) lekker door met het spelen van hun potjes, blijven ervan genieten. Ik behoor tot die laatste categorie. Geef les aan volwassenen die nog vanaf het begin alles moeten leren (zijn er tenminste nog mensen die denken dat ik echt kan schaken), maar verder beleef ik plezier aan het spelen van partijen. Bovendien houd ik zo mijn hersenen actief.
Natuurlijk, ik baal als een stekker als ik door een blunder een mooie partij om zeep help, maar als ik verlies omdat mijn tegenstander het beter heeft gedaan, nou, dan is dat toch prima! Waarom zou ik altijd moeten groeien? Ben ik ook pas later achter gekomen en soms … moet ik daar nog achter komen. Ruimte voor groei.